Kinderen zijn niet zomaar “kleine volwassenen”, ze vormen een aparte groep die zowel lichamelijk als qua sociale omstandigheden verschilt van de volwassen bevolking en die bijzondere aandacht verdient. Dit rapport gaat dieper in op deze specifieke groep en brengt gegevens uit verschillende Belgische COVID-19-gerelateerde databronnen samen. Het totaal aantal bevestigde gevallen van COVID-19 bij kinderen ligt laag. Dit wordt vaak toegeschreven aan het feit dat kinderen minder getest werden. De laboratoriumgegevens tonen aan dat dat maar ten dele klopt. Kinderen werden inderdaad minder vaak getest: ze vormen 20% van de Belgische bevolking, maar slechts 10% van het totaal aantal testen. Maar ook als kinderen wel getest worden, is de test minder vaak positief dan bij volwassenen (gemiddeld 1,8% tegenover 6,3%). Het aantal testen bij kinderen lag vooral laag in het begin van de epidemie, toen testen voorbehouden werden voor ernstige gevallen. Na de wijzigingen in de teststrategie op 4 mei (elk mogelijk geval kan getest worden) en op 11 juni (alle nauwe contacten van een bevestigd geval moeten ook getest worden), zien we het aantal testen bij kinderen sterk stijgen. Tijdens het grootste deel van de periode die in dit rapport beschreven wordt, was afstandsonderwijs de regel, zeker voor de leerlingen van de middelbare scholen. In totaal werden 378 gevallen op school gemeld, waarvan 270 bij leerlingen en 108 bij personeelsleden. De meldingen op school leidden ertoe dat meer dan 4 715 personen (waarvan 243 volwassenen) preventief in quarantaine werden geplaatst. Het hoge aantal personen in quarantaine staat in contrast met het beperkt aantal secundaire gevallen dat gerapporteerd werd: 11 personeelsleden (4,7% van de personeelsleden in quarantaine) en 36 leerlingen (0,8% van de 4 472 leerlingen in quarantaine) werden vermoedelijk besmet na contact op school. De meerderheid van de kinderen die positief testten voor SARS-CoV-2 moest niet in het ziekenhuis worden opgenomen. Hoewel ze 3% uitmaken van het aantal personen met een bevestigde infectie, maakten ze maar 1,6% uit van het totaal aantal gehospitaliseerde patiënten met COVID-19. Het overgrote deel (81%) van de ziekenhuisopnames bij kinderen verliep bovendien zonder ernstige complicaties (zoals longontsteking, bacteriële surinfectie of schimmelinfectie, opname op intensieve zorgen en acuut respiratoir stresssyndroom). De verblijfsduur van kinderen in het ziekenhuis was dan ook meestal kort (mediaan = 3 dagen) en lag beduidend lager dan die voor alle patiënten in de hospitaalsurveillance (mediaan = 8 dagen). De allerjongsten, met name kinderen jonger dan 3 maanden, vertegenwoordigen een groot deel van deze hospitalisaties bij kinderen. Dit wordt vermoedelijk verklaard door het feit dat koorts bij deze jonge kinderen een alarmsignaal is dat snel tot het uitvoeren van een diagnostische test leidt (wat de kans op een bevestiging van de diagnose verhoogt) en het feit dat een positieve test in deze leeftijdsgroep meer bezorgdheid opwekt (en dus sneller zal leiden tot opname in het ziekenhuis). Ondanks de vaststelling dat jongere kinderen vaker gehospitaliseerd worden, lijken het, op basis van onze gegevens, net de oudere leeftijdsgroepen (1 jaar of ouder vergeleken met jonger dan 1 jaar) te zijn die meer risico lopen op een ernstiger ziekteverloop. Mogelijk worden deze gegevens vertekend door het gegeven dat, zoals hierboven besproken, jonge kinderen sneller getest en gehospitaliseerd worden.