Clostridium difficile infecties (CDI) zijn een belangrijke oorzaak van diarree en pseudomembraneuze colitis in acute en chronische zorginstellingen. Tijdens het laatste decennium werd wereldwijd een toename van de incidentie gemeld. Dit was toe te schrijven aan meerdere factoren waaronder een kwetsbaardere en oudere patiëntenpopulatie, toegenomen gebruik van antibiotica die de infectie uitlokken en de opkomst van virulente stammen.
Dit rapport geeft een overzicht van verschillende bronnen die de epidemiologie van CDI beschrijven in België: de gegevens van de verplichte nationale surveillance in ziekenhuizen inclusief de referentielaboratorium data (2007-2013), de Minimale Ziekenhuis Gegevens (MZG) met een diagnose van CDI (1999 -2011) en het algemene overlijdensregister (1998-2010). De verschillende bronnen van gegevens bevestigen een belangrijke toename van de CDI-gerelateerde incidentie en mortaliteit vanaf 2002-2003. De sterfte bereikte een piek in 2004 (in het bijzonder gekenmerkt door een enorme toename in Brussel). In 2010 bedroeg het ruwe specifieke sterftecijfer voor CDI in België 0,9 / 100 000 inwoners, met de hoogste waarde in Brussel en de laagste in Wallonië.
De incidentie van CDI piekte rond 2008 en is, na een periode van afname, gestabiliseerd in 2010-2011. In 2013 was de gemiddelde incidentie van CDI 1,65 episodes / 1000 opnames (gegevens van 105 ziekenhuizen die gegevens leverden voor het hele jaar). Dit is de hoogste incidentie sinds 2009. De gemiddelde incidentie van ziekenhuisverworven CDI (begin van de symptomen > 2 dagen na opname in het declarerende ziekenhuis) was 1,0 / 1000 opnames (ter vergelijking, de incidentie van ziekenhuisverworven MRSA vastgesteld via klinische monsters was 1.1/1000 opnames in 2012). De meest recente gegevens suggereren een lichte stijging van het aandeel van gemeenschap-geassocieerde gevallen, zoals ook beschreven in andere landen. Een vergelijking tussen de regio’s toont dat de incidentie van ziekenhuisverworven CDI in 2013 het hoogst was in Brussel en het laagst in Vlaanderen.
Andere kenmerken van de gevallen zijn vergelijkbaar met de voorgaande jaren - leeftijd, geslacht, het aandeel van recidieven, het aandeel dat een vermoedelijke oorsprong heeft in een chronische zorginstelling.
De incidentie is seizoensgebonden met een piek in maart-april, en zeer variabel tussen ziekenhuizen onderling, wat wijst op een belangrijke mogelijkheid tot verbetering.
Ribotypering van 585 CDI stammen uit 103 verschillende ziekenhuizen resulteerde in 133 verschillende ribotypes, 72 van hen werd slechts één keer geïdentificeerd, en 60 nooit eerder in België. Dit illustreert ook een diversiteit in transmissie oorsprongen. De meest geïsoleerde ribotypes waren O14 (8% van het totaal aantal getypeerde stammen) en 020 (7%). Het aandeel van de ziekenhuizen waarin de hypervirulent ribotype O27 werd aangetroffen daalde van 34% in 2009 naar 15% in 2013. Een daling van de prevalentie van dit ribotype 027 werd ook gemeld in het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
Internationale vergelijkingen tonen aan dat België een incidentie van CDI heeft in de mid-range van andere Europese landen en lager dan die in de Verenigde Staten. Er zijn aanwijzingen dat de incidentie van CDI weer stijgt in Europa, net zoals in België.