Personen met bepaalde onderliggende aandoeningen, zoals onder andere cardiovasculaire of respiratoire aandoeningen, of diabetes, hebben een groter risico op het ontwikkelen van ernstige COVID-19. Het doel van dit rapport was om de populatie met onderliggende aandoeningen die geassocieerd zijn met een groter risico op het ontwikkelen van ernstige COVID-19 in België te beschrijven en om voor deze groep de vaccinatiegraad en de effectiviteit van COVID-19 vaccinatie te bepalen. Volgens onze resultaten is het aandeel van de Belgische bevolking met minstens één onderliggende aandoening die geassocieerd is met een groter risico op ernstige COVID-19 ongeveer 30%. Daarvan heeft ongeveer de helft ook minstens twee van dergelijke onderliggende aandoeningen. Personen uit de groep met onderliggende aandoeningen waren ook ouder dan personen zonder aandoeningen (mediane leeftijd 65 jaar versus 33 jaar). Tijdens de Belgische vaccinatiecampagne werd er een hoge COVID-19 vaccinatiegraad bereikt bij personen met onderliggende aandoeningen die geassocieerd zijn met een groter risico op ernstige COVID-19. Op 4 april 2023 bedroeg de vaccinatiegraad voor personen met minstens één onderliggende aandoening 90% voor een volledig primair schema, 83% voor een eerste boosterdosis en 59% voor een tweede booster dosis. In vergelijking met personen zonder aandoeningen bereikten personen met minstens één onderliggende aandoening een hoger en ook vroegtijdiger plateau qua vaccinatiegraad, zowel voor primaire vaccinatie (+16%) als voor een eerste booster (+29%) en een tweede booster (+36%). Personen behorend tot meerdere onderliggende aandoeningengroepen (twee of ≥3 types aandoeningengroepen) bereikten bovendien een hogere vaccinatiegraad dan personen behorend tot slechts één onderliggende aandoeningengroep, voornamelijk wat betreft de tweede booster (respectievelijk +12% en +13%). De hogere vaccinatiegraad bij personen met onderliggende aandoeningen kan deels maar niet volledig worden verklaard door een hogere leeftijd. In leeftijdsgroepen boven 65 jaar was de vaccinatiegraad eerder vergelijkbaar tussen degenen met en zonder onderliggende aandoeningen, terwijl bij jongere leeftijdsgroepen de vaccinatiegraad steeds merkbaar hoger was bij personen met onderliggende aandoeningen (verschil van 19% voor de tweede booster). De vaccinatiegraad was grotendeels vergelijkbaar tussen de verschillende types aandoeningen. Vaccinatie tegen COVID-19 biedt bij personen met onderliggende aandoeningen bescherming tegen opname in het ziekenhuis en op intensieve zorgen. Het initieel beschermingsniveau van een eerste boosterdosis werd bijvoorbeeld bij personen van 65 jaar en ouder met onderliggende aandoeningen geschat op 68,2% tegen hospitalisatie en op 73,2% tegen opname op intensieve zorgen, tijdens de Omicron-periode. In vergelijking met personen zonder onderliggende aandoeningen, vertoonden personen met onderliggende gezondheidsproblemen een lagere effectiviteit van vaccinatie tegen zowel hospitalisatie als tegen opname op intensieve zorgen, onafhankelijk van leeftijd. Zo werd de initiële bescherming van een eerste booster tegen hospitalisatie, tijdens de Omicron-periode, bij personen van 65 jaar en ouder met onderliggende aandoeningen geschat op 68,2% versus 88,3% bij personen zonder onderliggende aandoeningen, en van een tweede booster op respectievelijk 30,0% versus 64,0%. Voor dezelfde periode werd de initiële bescherming van een eerste boosterdosis tegen opname op intensieve zorgen geschat op 73,2% voor personen van 65 jaar en ouder met onderliggende aandoeningen versus 91,4% voor personen zonder onderliggende aandoeningen. Personen met bepaalde onderliggende aandoeningen hebben een groter risico op ernstige COVID-19 die leidt tot opname in het ziekenhuis of op intensieve zorgen, dan personen zonder onderliggende aandoeningen. Dit wijst op het belang om deze doelpopulatie te beschermen met regelmatige herhalingsdosissen en nietfarmaceutische veiligheidsmaatregelen. Vaccinatie tegen COVID-19 wordt aanbevolen door het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor deze groep om het grotere risico in verband met het hebben van onderliggende aandoeningen op het ontwikkelen van ernstige COVID-19 te beperken.