De vierde puntprevalentiestudie in chronische zorginstellingen (HALT-4), uitgevoerd in 2023-2024 in België, maakte deel uit van een Europees project dat wordt gecoördineerd door Sciensano in samenwerking met het Europees Centrum voor Ziektepreventie en –bestrijding (ECDC). Het belangrijkste doel van deze studie was het meten van de prevalentie van actieve zorginfecties en het gebruik van systemische antimicrobiële middelen in chronische zorginstellingen. In totaal werden 8 816 bewoners en patiënten, verdeeld over 79 chronische zorginstellingen, opgenomen in de studie.
Negenzestig woonzorgcentra (WZC) namen deel aan de HALT-4 studie. Van deze instellingen bevonden 35 WZC (50,7%) zich in Vlaanderen, waarvan 33 deelnamen in het najaar van 2023 en twee in het voorjaar van 2024. In Wallonië namen 30 WZC (43,5%) deel, met twee WZC in het najaar van 2023 en 28 in het voorjaar van 2024. De vier Brusselse WZC (5,8%) namen allen deel in het voorjaar van 2024.
Meer dan de helft van de WZC bewoners (59,4%) was ouder dan 85 jaar en 28,0% was mannelijk. Een meerderheid vertoonde desoriëntatie in tijd en/of ruimte (57,9%) en was incontinent voor urine en/of stoelgang (66,5%). De medische zorg werd in 63,8% van de WZC verleend door bezoekende huisartsen, in 34,8% door een combinatie van behandelend artsen en een interne vaste medische staf en in één WZC (1,4%) uitsluitend door interne artsen. Bijna alle WZC (97,1%) hadden een coördinerend raadgevende arts (CRA).
Op het gebied van infectiepreventie en -bestrijding (IPC) beschikte 72,5% van de WZC over ten minste één opgeleid persoon, meestal verpleegkundigen en soms artsen. Handhygiëne-opleidingen werden gegeven in 58,0% van de WZC en was voornamelijk gericht op verpleegkundigen en paramedisch personeel.
De gemiddelde en mediane prevalentie van bewoners met minstens één actieve zorginfectie bedroeg respectievelijk 2,5% en 1,6%. In totaal werden 178 infecties gerapporteerd. De meest voorkomende infecties waren luchtweginfecties (42,7%), urineweginfecties (35,4%) en huidinfecties (12,9%).
De mediane prevalentie van bewoners met ten minste één systemische antimicrobiële behandeling bedroeg 3,8%. Er werden 347 antimicrobiële middelen gerapporteerd. In totaal werd 64,0% van de systemische antimicrobiële behandelingen therapeutisch toegediend. Voor 61,7% van de antimicrobiële middelen was een eind- of revisiedatum bekend. In geval van profylactisch voorgeschreven antimicrobiële middelen was de eind- of revisiedatum voor slechts 11,2% bekend, tegenover 90,1% voor therapeutisch voorgeschreven middelen. Antibiotica voor systemische gebruik (J01) vormden met 97,4% verreweg de meest voorgeschreven antimicrobiële middelen. De top drie voorgeschreven subklassen waren “overige antibacteriële middelen” (J01X; 34,3% - in het bijzonder fosfomycine en nitrofurantoïne), “beta-lactam antibiotica, penicillines” (J01C; 28,7% - in het bijzonder amoxicilline-clavulaanzuur) en “macroliden, lincosamiden, streptograminen” (J01F; 14,5% - in het bijzonder azithromycine).